Present Simple in het Engels

Oefeningen

Vormen

Bevestigend (positieve zinnen)
Gebruik het werkwoord in de basisvorm (work, play, read).
Voeg -s / -es toe bij he, she, it.

I drink tea in the morning.

They live near the park.

He reads before bed.

She goes to the gym.

It rains a lot here in April.

Ontkennende zinnen

Gebruik do not (don’t) met I, you, we, they.
Gebruik does not (doesn’t) met he, she, it.
Het hoofdwerkwoord gaat terug naar de basisvorm.

I don’t watch TV at lunch.

We don’t drive to work.

He doesn’t eat sugar.

She doesn’t speak Korean.

It doesn’t look safe.

Vragen

Zet do of does aan het begin.
Voeg daarna het onderwerp en het basiswerkwoord toe.

Do you study online?

Do they open at 9?

Does he work on Saturdays?

Does she like jazz?

Wh-vragen (met vraagwoorden):

Where do you live?

Why do they meet here?

When does he start?

What music does she play?

Spelregels voor de derde persoon enkelvoud

Wanneer het onderwerp he, she, it is, veranderen de werkwoorden:

Voeg -s toe: read – reads, play – plays

Voeg -es toe na ch, sh, ss, x, o: watch – watches, go – goes

Verander y → ies na een medeklinker: study – studies

Onregelmatig: have – has

Speciaal werkwoord: to be

Be is anders – het gebruikt geen do/does. I am, You are, He/She/It is, We/They are
Ontkenningen: am not, isn’t, aren’t
Vragen: zet het werkwoord vooraan (Am I…? Is she…? Are they…?)

Voorbeelden:

I’m ready. / I’m not ready. / Are you ready?

She’s a nurse. / She isn’t a nurse. / Is she a nurse?

Wanneer gebruiken we de Present Simple

Gewoonten & routines (dingen die je vaak doet):
I wake up at six. She takes the bus.

Feiten & waarheden (altijd waar):
Water boils at 100°C. The sun rises in the east.

Schema’s (vaste tijden):
The museum opens at 10. The train leaves at 7:30.

Instructies (stappen, recepten):
Add salt, then stir. Press “Submit” to finish.

Commentaar & nieuwsberichten:
Striker scores again! Mayor announces new plan.

Toestanden (gevoelens, meningen, behoeften):
I believe you. She prefers tea. They need help.

Tijdsaanduidingen
Veelgebruikte woorden bij de Present Simple:

always, usually, often, sometimes, rarely, never

every day / week / year

on Mondays / on Sundays

twice a week, three times a month

at weekends

Voorbeelden:

She usually studies in the evening.

We play football on Sundays.

He never drinks coffee.